Twentse Textielstaking 1931-32, textielindustrie Twente jaren ’30
In conflict met de textielfabrikanten.
Geïnterviewde(n): J. van Baaren, J. Fahner, H. van Genugten, J.A. Middelhuis, R. Slok, F. Stuvé, J. Vunderink
Voor meer informatie over de interviews en de geïnterviewden, zie: SFW-werkuitgave no. 8 (1995), pp. 2, 20, 21, 33, 39, 42, 50.
De Twentse textielstaking is opgenomen in de Canon van Nederland
Het was na de Eerste Wereldoorlog geen vetpot om in de textiel te werken. Er was sinds de vorige eeuw veel verbeterd, maar de arbeiders waren inmiddels goed georganiseerd en accepteerden de grote winsten in de familiebedrijven niet meer. Ze wilden het zelf ook beter hebben. Bij een protestmars liet een arbeider met een bakfiets vol bezemstelen dat duidelijk blijken: “Grote stelen en kleine stelen, grote stelen het meest.” In 1923 brak bij Van Heek & Co. een grote staking uit. Door toepassing van “het Twentse Stelsel” kwamen ook veel andere textielarbeiders zonder werk.
Het Twentse stelsel
De fabrikanten, sinds 1888 verenigd in de Enschedesche Fabrikanten Vereeniging, reageerden doorgaans als collectief. Een staking bij één van de aangesloten bedrijven werd gevolgd door het stilleggen van meerdere fabrieken, met uitsluiting van alle arbeiders die er werkten. Dat gold in 1890 voor 5.000 man, in 1902 voor 2.000 werknemers, in 1909 voor 7.500 man. De staking bij Van Heek & Co in 1902 ondervond veel sympathie in en buiten Twente. Henriëtte Roland Holst hield vlammende redevoeringen in het hele land en zamelde met haar man geld in als aanvulling op de stakingsuitkeringen. Uiteindelijk wonnen echter de fabrikanten. In 1909 sprak Pieter Jelles Troelstra, de leider van de SDAP, voor een gehoor van 7.000 textielarbeiders. In dat geval werden door de directie van Menko toezeggingen gedaan.