ER WAREN EENS twee vrouwen-vredesbonden, de Algemeene Nederlandsche Vrouwen Vredebond en de Internationale Vrouwenbond voor Vrede en Vrijheid. Beide waren aan het begin van de Eerste Wereldoorlog opgericht met een beroep op zoiets als een speciale verantwoordelijkheid van vrouwen voor een betere wereld. De ANW was van het zogeheten a-politieke type ‘verbeter de wereld begin bij jezelf. De leden gingen als een soort heilsoldaten op huisbezoek om van mens tot mens de vrede te propageren. De IVW, de Nederlandse afdeling van de Women’s International League for Peace and Freedom, was zelfbewust, professioneel en politiek door de wol geverfd in de feministische kiesrechtstrijd. Als een soort zelfbenoemde bemiddelaarsters gingen de leidsters, onder wie Aletta Jacobs, langs staatshoofden en minister-presidenten om de vrede te organiseren.
De politicologe Marijke Mossink vertelt in haar proefschrift De levenbrengsters – Over vrouwen, vrede, feminisme en politiek in Nederland 1914-1940 wat beide bonden bewoog. Op 10 mei 1940 waren ze op een haar na gefuseerd, na jarenlange twisten over de actie- en organisatievormen van hun vrouwelijke missie.
De levenbrengsters
over vrouwen, vrede, feminisme en politiek in Nederland 1914-1940
Marijke Mossink
Stichting beheer IISG, 1995 – 252 pages
Proefschrift van de Universiteit van Amsterdam, Faculteit Politieke en Sociaal-Culturele Wetenschappen. Door middel van een vergelijkend onderzoek naar de Algemeene Nederlandsche Vrouwen Vredebond en de Internationale Vrouwenbond voor Vrede en Vrijheid is nagegaan hoe het mogelijk was dat deze twee vrouwenvredesorganisaties naast elkaar bestonden, en waarom het zo moeilijk was om tot een fusie te komen. Centraal staat de betekenis die in beide organisaties aan de begrippen ‘vrouwen’, ‘vrede’ en ‘organisatie’ werd toegekend.