Roes van vrijheid, Kermis in Nederland
G. Jansen
Boom uitgevers Amsterdam
ISBN: 9789060096994
Het boek van Jansen ontleent zijn aanzien grotendeels aan de verhalen van de kermismensen zelf, naast de uitgebreide historische inleiding. Hoewel we uit persoonlijke ervaring weten dat kermisexploitanten gewiekste praters en gepassioneerde vertellers zijn, is het opmerkelijk dat ze zo openhartig hun ervaringen, zowel de hoogte- als dieptepunten, en de overgeleverde verhalen van generatie op generatie aan een “burger” zouden delen voor een naslagwerk over de Nederlandse kermis. Dit maakt “Een roes van vrijheid” tot een uniek boek op dit gebied, dat optimaal gebruikmaakt van oral history.
In de interviews die Jansen voor zijn studie heeft afgenomen, komen diverse thema’s aan bod. Zo wordt gesproken over de vrijgevigheid en gierigheid van kermisbezoekers, de onderlinge concurrentie en solidariteit, de financiële ontberingen en oplichterij, het rondreizen als kermisexploitant en de winters doorbrengen. Vooral de herinneringen aan de kermis van vroeger gaan terug naar de tijd voor de Tweede Wereldoorlog, een periode die vaak wordt geassocieerd met uitbundigheid en opwinding, vergelijkbaar met de roaring twenties en swinging thirties. Het doet je soms verlangen naar die tijd, vooral als het gaat om de vermaarde ‘kijkattracties’, die inmiddels zijn verdreven door televisie en bioscopen die hun oorsprong op de kermis vonden.
Een van de meest levendige herinneringen wordt gedeeld door Cherry Selbach, een kermisman in hart en nieren die is geboren “onder de draaimolen”. Zijn ouders waren eigenaren van een vlooientheater, en hijzelf zwierf rond op kermissen met bokstenten en Doctor Robot Volta, de mechanische en elektrische mens die lampen met zijn aanraking kon ontsteken. Het vlooientheater is volledig verdwenen in Nederland, maar de moderne media kunnen niet als hoofdschuldige worden aangewezen voor het uitsterven van deze variétéact. Selbach vertelt vermakelijk over de belangrijkste oorzaak: “Het is geen haalbare kaart meer, je krijgt geen vlooien. Nou ja, het is er nog wel, maar de mensen die ze hebben, willen het niet weten. Vroeger gingen we een achterbuurt in en dan gingen we een smoesje maken met een kind en die gaven we wat snoepgoed. En als we dan zagen dat ze zo’n vlooienpikje in de hals had, vroegen we waar ze woonde en daar belden we aan. Dat moest je heel diplomatiek doen om daar binnen te komen. Ze waren in de regel arm, er was toen nog zo veel armoe, dat ging haast altijd samen. Dus als je in die tijd voor tien vlooien een rijksdaalder gaf dan had je voor twintig gulden een hele pot vol.”
Achter de ogenschijnlijk kitscherig beschilderde facade gingen echter harde levens en veel ontberingen schuil. “De kermis is nu echter wel verbeterd”, zegt oudgediende Willy Klijs. “’s Winters gingen ze werken, die exploitanten van de kleine tentjes. Ze gingen werken in een fabriek of ze liepen met handel langs de deur. Het was ‘geef ons heden ons dagelijks brood’ en hard werken daarvoor. Het was veel harder werken dan nu, want zo’n autoscooter ook, ze drukken op een knop en het hele dak gaat hydraulisch naar beneden. Ze hebben soms maar twee man personeel nodig.”
Ook zijn de rariteitenkabinetten en tentoonstellingen van natuurlijke curiositeiten verdwenen, die vroeger werden getoond ter lering en vermaak. Reuzen, dwergen, Siamese tweelingen, hondenmeisjes, mensen met visschubben en vrouwen met dubbele borsten: wie tegenwoordig dergelijke attracties op de kermis tegenkomt, wordt bedrogen. Uit ethisch en esthetisch oogpunt worden ze niet meer als passend beschouwd op de kermis. De kermisexploitanten gingen vaak ruw om met deze tentoongestelde curiositeiten. Het boek richt echter weinig aandacht op het vaak erbarmelijke en gekooide bestaan van deze wezens. Ze werden vaak in afwachting van hun optreden gehuisvest in krappe hokken achter de tenten en deelden hun maaltijden met gedresseerde beren en apen. Mensen kwamen en komen niet alleen naar de kermis om zich te verbazen, maar ook om hun agressie kwijt te raken. Hiervoor konden ze terecht bij de boksbal-automaat die aangaf of men de kracht van een baby of een bodybuilder had, schiettenten, balspelletjes, of bij de kop-van-jut, een overblijfsel van oude kermisattracties die zijn naam ontleent aan de in 1875 ontmaskerde moordenaar Hendrikus Jacobus Jut. Een kermisexploitant moet zich zodanig hebben geërgerd aan de laffe daden van Jut, die een Haagse dame en haar dienstmeid van het leven en hun bezittingen beroofde, dat hij een slagmachine op het kermisterrein plaatste met de uitnodiging: “Sla hem op zijn kop, die Jut, sla hem dood.” Is dit een van de sterke verhalen uit het grensgebied van verzinsel en werkelijkheid van het rijke kermisleven en het roept de vraag op of dit verontwaardiging was of een slimme marketingzet van de betreffende kermisexploitant. In Duitsland was een soortgelijke attractie bekend onder de naam ‘Hau den Lukas’.