Britta Hosman maakte een documentaireserie over misbruik en dwangarbeid in de kloosters van de Goede Herder, waaronder een klooster in Almelo. Ze sprak met voormalige meisjes, zusters en de huidige leiding van de orde. Tijdens haar onderzoek ontdekte ze een verborgen begraafplaats op het terrein van de Goede Herder in Almelo, vergelijkbaar met eerdere vondsten in Ierland en Canada.
Oud-pupillen Lies Vissers, Joke de Smit en R. Riet, die als kinderen opgesloten zaten en moesten werken, eisen nu excuses en compensatie. Hosman onderzoekt samen met hen hun verleden. Van 1860 tot 1978 werden in vijf Nederlandse tehuizen 20.000 meisjes opgevangen. Demografisch onderzoek toont aan dat er in deze tehuizen 2 tot 4 keer meer meisjes stierven dan normaal.
De serie belicht beide kanten van het verhaal, inclusief de reactie van de Goede Herder, die bij erkenning van schuld mogelijk met vele rechtszaken te maken krijgt.
In de eerste aflevering vertellen de slachtoffers hoe het misbruik begon en over de jarenlange fysieke en mentale gevolgen. Vaak werd het misbruik voorafgegaan door een ingrijpende gebeurtenis in hun leven, zoals het overlijden van een ouder. De getuigen beschrijven hoe geestelijken de zwakke en kwetsbare positie waarin ze verkeerden uitbuitten om hen te domineren, en later te misbruiken.
Ze vertellen over de schaamte, over het niet durven vertellen, over het sadisme en het mentale en fysieke misbruik, dat soms jarenlang duurde. Die vernederingen waren vaak zo pijnlijk dat ze de gevolgen ervan decennia later nog steeds met zich dragen.
In de tweede aflevering staan niet de slachtoffers, maar hun ouders en familieleden centraal. Welke signalen vingen zij op? Hoe gingen zij om met de wetenschap dat hun kind misbruikt werd door iemand die ze vertrouwden? Ze spreken over schuldgevoel, schaamte en misbegrepen signalen.
Sommigen van hen toonden de moed om de strijd aan te gaan met de kerkelijke hiërarchie, waar ze vaak niet zonder nog meer schade uitkwamen. Tegelijk voltrekt zich een maatschappelijke evolutie die onomkeerbaar is.
24 juni 2010. Speurders houden huiszoekingen in het Aartsbisschoppelijk Paleis in het kader van een onderzoek naar mogelijke toedekking van misbruik van kinderen door priesters en paters. Omdat er toevallig een cameraploeg in de buurt is, wordt alles op film gezet.
De beelden gaan de wereld rond, in België barst de bom. Kort voordien had de neef van een hooggeplaatste Belgische bisschop een gesprek geregistreerd met zijn nonkel, die hem als kind dertien jaar lang had misbruikt, en kardinaal Danneels. De zogenaamde Danneels-tapes blijken een stok achter de deur om de kerk tot snelle actie aan te zetten.
Operatie Kelk loopt af met een sisser, een juridisch gevolg in België lijkt onwaarschijnlijk. In een ultieme poging stellen enkele Belgische slachtoffers hun hoop op een aanklacht die ze eerder al tegen de paus in Rome indienden.
Ondanks de juridische tegenslagen, blijven veel slachtoffers strijdvaardig. Het is hun gevecht, want de erfenis van het misbruik weegt zwaar. Zolang de daders vrij rondlopen en het risico bestaat dat ze nieuwe slachtoffers maken, kunnen de overlevers hun verleden niet volledig verwerken.
Dit onderzoek naar katholiek geïnspireerde armoedezorg in Brussel tussen 1945 en 2000 wordt uitgevoerd door doctoraatsstudent Els Minne. Centraal in het onderzoek staat de vraag hoe katholieke armoedeorganisaties hun religieuze identiteit beheersten in een samenleving die stevig geworteld was in katholieke tradities, maar waar de druk van ‘secularisatie’ en ‘moderniteit’ begon toe te nemen. Het onderzoek vertrekt vanuit acht casestudies van zowel katholieke persoonlijkheden als katholiek geïnspireerde organisaties die de strijd aangingen tegen armoede.
Via een analyse van brieven, krantenartikelen, publicaties en mondelinge geschiedenis worden de praktijken en discoursen van deze actoren onderzocht. Welke hulp boden deze organisaties aan, en welke doelgroep hadden ze voor ogen? Welke rol speelde religie, van vrijwilligers of van cliënten, in de organisaties? Op welke manier probeerden ze het politieke beleid of academisch onderzoek rond armoede te beïnvloeden? Hoe speelden de organisaties in op de steeds diverser wordende groep van mensen die in armoede leven? Door een antwoord te zoeken op deze vragen wil het project de kennis over de rol van religie en verzorgingsstaten aanvullen met lokale ervaringen, gedachten en praktijken.
Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 119 | 4
(2004), pg 625-653
Er zijn voor dit onderzoek drieënveertig semi-gestructureerde diepte-interviews gehouden met oudere mensen. De vragen waren gericht op de rol van godsdienst in de jeugd van de respondenten en op de veranderingen in hun religieus gedrag tijdens hun leven, met een grote impliciete nadruk op kwesties rond gender. De interviews duurden doorgaans zo’n twee uur. De respondenten waren willekeurig gekozen. Ze vormen een redelijke, maar geen zuiver representatieve afspiegeling van de Nederlandse bevolking. Geografisch is er sprake van een goede spreiding, met respondenten uit alle provincies behalve Overijssel, zij het met een oververtegenwoordiging van mensen uit Amsterdam en Noord-Holland boven het IJ. Er zijn veel meer vrouwen (31) dan mannen (12) geïnterviewd. Er waren, vergeleken met de religieuze verhoudingen in Nederland voor 1960, zoals die naar voren komen in de volkstellingen, teveel respondenten uit katholieke gezinnen (23 in plaats van 17), te weinig uit protestantse (13 in plaats van 19), maar precies het juiste aantal mensen dat in een onkerkelijke familie opgroeide (7). Hoewel er teveel respondenten afkomstig zijn uit de lagere middenklasse (23), bevat het onderzoek toch ook vijftien interviews met mensen wiens ouders arbeider waren, naast drie kinderen van boeren en twee geïnterviewden die uit de hogere middenklasse stamden. Zes respondenten zijn geboren in de jaren 1910, dertien in de jaren 1920, zestien in de jaren 1930, acht in de eerste helft van de jaren 1940.
Het geheel berust dus op een redelijk aantal gesprekken. Overeenkomsten en telkens terugkerende motieven in de interviews bleken voldoende te zijn om een beeld te schetsen van wat godsdienst in Nederland voor de jaren zestig was. Het was niet goed mogelijk om daarbinnen verschil aan te brengen, bijvoorbeeld tussen katholieken, hervormden en gereformeerden, of tussen verschillende decennia en generaties. Zo wekken sommige interviews bijvoorbeeld de indruk dat de jaren vijftig ‘religieuzer’ en ‘kerkelijker’ waren dan de jaren dertig, maar dit kan makkelijk op een vertekening berusten. Om dergelijke vragen te beantwoorden, zou verder onderzoek nodig zijn.
Radicale verlossing – Wat terroristen geloven
Beatrice de Graaf
Prometeus, 2021
ISBN: 9789044646573
Beatrice de Graaf heeft voor haar boek Radicale verlossing een twintigtal gewelddadige jihadi’s geïnterviewd, Daarmee werpt ze ook licht op de persoonlijke zielenroerselen van terroristen.
‘De zelfmoord-terrorist of de vrome vechter doet vaak een expliciet beroep op zijn God die hem zou opdragen om ‘ongelovigen’ te doden. Maar tegelijkertijd blijkt hij ook bevangen door andere motieven zoals een gebrek aan erkenning door zijn medemens, een geloof in een heilsrijk of utopie die hij moet verwezenlijken, een voor absoluut gehouden tegenstelling tussen de eigen ‘goede’ groep’ en de ‘slechte’ anderen.’
Beatrice de Graaf gaat uitvoeriger op die ‘andere motieven’ in. De kracht van haar boek is dat ze dankzij de oral history-methode, waarbij ze verschillende diepte-interviews afneemt, het eigen perspectief van de jihadi’s serieus neemt. Ze maakt zo aannemelijk dat ze niet gek zijn maar bezig met een coherente combinatie van ideologie en praktijk, door haar ‘orthopraxis’ genoemd. Schuldgevoel over het eigen decadente leven in Nederland, dat werd gekenmerkt door crimineel winstbejag en/of drugsgebruik en zo schril afsteekt bij de noden van Syriërs, is daarbij een drijvende kracht. Alleen iets groots kan nog redding brengen.
Terrorisme laat zich volgens De Graaf samenvatten in vier R’en: revenge, renown, reaction en redemption oftewel wraak op de boze wereld, verlangen naar eigen roem, drift tot actie en hunkering naar boetedoening en vervolgens verlossing. Terroristen willen, kortom, martelaars worden.
Uw wil geschiede – Kinderen op katholieke kostscholen
Truska Bast
Querido, 2017
ISBN: 9789021406701
Wat Truska Bast wil laten zien is hoe het systeem in elkaar zat waarin dat misbruik kon voorkomen. Hoe het kan dat andere kinderen daar juist ‘een prima tijd’ hadden. Hoe het mogelijk is dat één naast het ander bestond – en alles wat ertussen zit. En waarom er zo lang over is gezwegen.
In Uw wil geschiede, komen twintig oud-leerlingen aan het woord over hun tijd op kostschool – verhalen van mannen en vrouwen die tussen pakweg 1945 en 1970 onder de hoede van religieuzen werden gesteld. Enkelen van hen zijn seksueel misbruikt en er zijn er ook bij die er ‘alleen’ psychisch zijn vernederd (die hebben er óók lang nachtmerries van gehad). Maar er zitten ook vrolijke verhalen bij, van meisjes die in de kloostertuin stiekem naar de onderbroeken van de nonnen gingen kijken die daar op een bleekveldje lagen te drogen. Of die ertussenuit glipten om een ijsje te kopen bij Jamin. ‘Zonder die kostschool had ik nooit zo’n goede opleiding gekregen,’ zegt iemand.
Wat voor kinderen waren dat eigenlijk, die op hun twaalfde (en soms al met negen of tien jaar) door hun ouders naar kostschool werden gebracht? Waarom deden die ouders dat? Waarom hadden de protestanten geen kostscholen? En wat voor verwachtingen hadden de kinderen, de eerste keer dat ze met een grote koffer vol genummerde kleding, lakens en servetten bij de kostschool werden afgeleverd?
Roomse dochters, Katholieke vrouwen en hun beweging
Marjet Derks, Catharina Halkes, Annelies van Heyst
Arbor, Baarn, 1992
ISBN 90 5158 047 9
Aan de hand van gesprekken met twaalf vrouwen die actief waren in vrouwenorganisaties, in politiek en journalistiek, geven zij een beeld van de katholieke vrouwencultuur in de twintigste eeuw. Een mengeling van oral history en speurwerk in archieven; en wat die mondelinge overdracht betreft nog maar nauwelijks op tijd.
Vrouwen zijn in de geschiedschrijving van het Nederlands katholicisme van de 20e eeuw sterk onderbelicht gebleven. Werd er wel aandacht aan hen besteed, dan lag het accent op ervaringen met seksualiteit en moederschap. Dit was aanleiding tot stereotiepe beeldvorming van de passieve, lijdzame en opofferende vrouw.
Toch hebben vrouwen in het katholieke maatschappelijke en kerkelijke leven wel degelijk een actieve rol gespeeld. In ‘Roomse dochters’ worden 12 vrouwen geportretteerd. Zij hebben, elk op hun eigen manier, initiatieven genomen en leidinggevende functies vervuld in vrouwen- en standsorganisaties, in de politiek en in de journalistiek. De portretten zijn samengesteld op grond van archief- en interviewmateriaal en worden begeleid door een nabeschouwing.
De vrouwen in dit boek blijken niet zo afwachtend en volgzaam te zijn geweest. Ze hebben, indien nodig, hun lot een handje geholpen. Ook blijkt het rimpelloze, uniforme beeld van ‘de’ katholieke vrouw een karikatuur. Voor het eerst komen in dit boek de verschillen naar klasse- of standsposities tussen katholieke vrouwen tot uiting. Het zichtbaar maken van deze verschillen sluit aan bij de tendens binnen vrouwengeschiedenis om een meer gedifferentieerd beeld te geven van het vrouwenverleden.
Zusters van Liefde van Onze Lieve Vrouw, Moeder van Barmhartigheid 1960/2000
A. van der Veen, D. Verhoeven
Uitgeverij Verloren b.v., 2005
ISBN: 9789065508683
Kloosterzusters in de woelige jaren zestig en daarna, dat was het onderwerp van dit historisch onderzoek. Op basis van archiefmateriaal, maar vooral ook op grond van veel gesprekken met zusters, werd gezocht naar wezenlijke veranderingen én naar constanten in een ruim anderhalve eeuw oude congregatie.
Een golf van vernieuwing rolde in de jaren zestig door de westerse samenleving, inclusief de katholieke kerken en kloosters. In het leven van kloosterlingen veranderde zo ongeveer alles: hun werk, hun leefwijze, hun uiterlijk en de omgang met elkaar en anderen. Velen traden uit, anderen ontwikkelden binnen het kloosterleven een nieuwe manier van religieus zijn. Dit boek laat zien hoe dit veranderingsproces zich voltrok bij de ‘Zusters van Tilburg’, zoals zij in de volksmond bekend staan. Zij vormen de grootste Nederlandse zustercongregatie met vestigingen in meer dan tien landen, verspreid over vier continenten. Op basis van archiefonderzoek en vele interviews is een geschakeerd beeld ontstaan: van vreugde over nieuwe kansen, van pijn om het verlies van tradities, van onzekerheid over de nieuwe koers, maar bovenal van de worsteling om als groep een eenheid te blijven terwijl de leden toch verschillend mogen zijn.
Zusters van ’t Ketrientje
Annelies van Heijst en Dolly Verhoeven
Uitgeverij Vantilt
ISBN 9789460041464
De Franciscanessen van Bergen op Zoom, oftewel de Zusters van ’t Ketrientje, kennen een lange traditie van zorg verlenen. In 1838 begonnen ze in het Algemeen Burgerlijk Gasthuis, waar ze zieken en gebrekkigen van verschillende gezindten verzorgden. Vanaf 1857 namen ze daarnaast weeskinderen onder hun hoede en in 1882 gingen ze bovendien zorgen voor bejaarden. Dat deden ze in het St. Catharinagesticht, waar ook het moederhuis van hun congregatie was gevestigd. Ook buiten Bergen op Zoom waren de zusters actief. Zo begonnen ze, ver buiten de Nederlandse grenzen, in 1933 een missie in Soekaboemie op Java. Gedurende de oorlogsjaren zaten daar twaalf van de missiezusters in een Jappenkamp. Na het zelfstandig worden van Indonesië kwam de buitenlandse tak van de congregatie steeds meer op eigen benen te staan, en in 1996 werd deze ook formeel zelfstandig.
In de afgelopen 175 jaar verbonden zich bijna vierhonderd vrouwen voor het leven aan deze zustercongregatie. In de 21e eeuw is de congregatie aan het vergrijzen, net als andere religieuze congregaties in het Westen. Hoewel de zusters niet graag in het middelpunt van de belangstelling staan, komen ze in dit boek aan het woord en vertellen Bergenaren over hen. Zo komt tot leven wat generaties Zusters van ’t Ketrientje sinds 1838 hebben gedaan en wat ze voor de kerk en de samenleving hebben betekend.
De start van het onderzoek naar de geschiedenis van de jeugdzorg, ligt in het jubileumboek over het Kinderdorp Neerbosch. Voor dat project maakte Anton van Renssen acht oral-history-interviews op video met oud-bewoners van het Kinderdorp.
Het wezendorp Neerbosch
De protestants-christelijke weesinrichting Neerbosch en haar stichter Johannes van ’t Lindenhout (1863-1903)
Anton van Renssen
ISBN: 9789492055156
In 1863 stichtte de evangelist Johannes van ’t Lindenhout een weeshuis in een voormalige herberg in Nijmegen. Zijn initiatief groeide in de polders buiten de stad in dertig jaar tijd uit tot een wezendorp met ruim vijftig hectare grond, 41 gebouwen en ruim 1100 bewoners. En dat volledig gebaseerd op giften van particulieren, gemeentelijke armenzorgverenigingen en kerkelijke diaconieën. Deze studie beschrijft de ontstaansgeschiedenis van dit wezendorp, de grootste residentiële instelling van Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw. Daarbij is veel aandacht voor de protestants-christelijke signatuur van de weesinrichting en hoe die doorwerkte in de pedagogische uitgangspunten van Van ’t Lindenhout en in de dagelijkse opvoeding van de kinderen.