Titel: Brabantia Nostra: een gewestelijke beweging voor fierheid en ‘schoner’ leven 1935-1951
Auteur: Jan van Ousheusden
Uitgever: Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 1990
ISBN: 9070641348
Voor zijn proefschrift interviewde Jan van Oudheusden tussen 1987-1989 tien oprichters en leden van Brabantia Nostra. Brabantia Nostra (=ons Brabant) was een Nederlands sociaal-cultureel tijdschrift dat heeft bestaan van 1935 tot 1951. Het tijdschrift zette zich in voor de ontwikkeling van een eigen (Noord-)Brabantse cultuur, die onder meer geïnspireerd was door de Rooms-Katholieke Kerk en de Bourgondische levenswijze.
De volgende personen werden geïnterviewd:
Hoe leefden de mensen van de vrije koloniën? Dat vertellen de ‘koloniekonten’ zelf in zestien videoportretten. Nu kan het nog. Deemoedigheid heeft plaatsgemaakt voor kolonietrots in Frederiksoord en Wilhelminaoord.
Het leven in de ‘vrije koloniën’ van de Maatschappij van Weldadigheid was niet zo ‘vrij’ als het woord suggereert. Orde en tucht, normen en waarden en een regenteske cultuur vormden een strak korset. Schrale lonen en met de pet in de hand naar de directeur. Er heerste nog lang een wat feodale sfeer in de koloniën van Frederiksoord en Wilhelminaoord, Willemsoord en Boschoord. Nog tot in de jaren zeventig.
Derk Ploeger Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door hen zelf verteld
Opgeschreven door Wilbert Dekker, Jack Hofman, Wantje Fritsehy en Pieternel Rol
Met een voorwoord door Anton Constandse
Uitgave in eigen beheer
Groningen, 1979
NIEUWSBLAD VAN HET NOORDEN 25 juni 1979
De kijk op vijftig jaar socialistische historie van “onderop” door twee mensen die de ontwikkelingen van zeer nabij hebben meegemaakt vormt een waardevolle aanvulling op datgene wat er over deze periode in de officiële annalen gepubliceerd is. Ook is het een verhaal van twee mensen die het aangedurfd hebben hun leven anders te leiden dan gebruikelijk was en daar in geslaagd zijn.
Van verzetsstrijder tot staatsgevaarlijk burger. Hoe progressieve illegale werkers na de oorlog de voet is dwarsgezet
Joost van Lingen en Niek Slooft
Anthos/uitgeverij In den Toren, 1987
ISBN: 90 6074 200 1
De levensverhalen die zeventien oud-verzetsstrijd(st)ers van zeer linkse signatuur aan de journalisten Van Lingen & Slooff vertelden, beschrijven hoop, verwachtingen en verbittering, gevoelens van eenheid en vooral van vijandigheid. De geïnterviewden zijn (ex)-communisten, trotskisten, anarchisten en nog zo wat, afkomstig uit clubs als CPN, EVC en De Vonk, en hun onderlinge gevoelens zijn bepaald minder lieftallig dan de gemeenschappelijke noemer ‘progressief zou doen vermoeden. Niettemin is er iets wat ze in het naoorlogse Nederland hebben gedeeld en dat is hun positie van absolute outsider, van vijand en ‘vijfde colonne’ in een situatie van tweedeling waarin ook felle niet-communisten, zoals de geïnterviewde oude Groninger, een anarchistische pacifist, het etiket communist kregen opgeplakt.
Intrigerend aan de verhalen die van Lingen en Slooff optekenden is de tweeslachtigheid die veel revolutionairen vertonen: een merkwaardige combinatie van wantrouwen, cynisme en illusieloosheid enerzijds, en verbaasde onschuld en naïviteit anderzijds. In de oorlog hadden velen de droom dat alles later anders zou worden, maar tegelijkertijd voelde men zich ook toen al alleen, afwijkend, altijd (ook in de toekomst) in strijd en steeds verraden.
Radicale verlossing – Wat terroristen geloven
Beatrice de Graaf
Prometeus, 2021
ISBN: 9789044646573
Beatrice de Graaf heeft voor haar boek Radicale verlossing een twintigtal gewelddadige jihadi’s geïnterviewd, Daarmee werpt ze ook licht op de persoonlijke zielenroerselen van terroristen.
‘De zelfmoord-terrorist of de vrome vechter doet vaak een expliciet beroep op zijn God die hem zou opdragen om ‘ongelovigen’ te doden. Maar tegelijkertijd blijkt hij ook bevangen door andere motieven zoals een gebrek aan erkenning door zijn medemens, een geloof in een heilsrijk of utopie die hij moet verwezenlijken, een voor absoluut gehouden tegenstelling tussen de eigen ‘goede’ groep’ en de ‘slechte’ anderen.’
Beatrice de Graaf gaat uitvoeriger op die ‘andere motieven’ in. De kracht van haar boek is dat ze dankzij de oral history-methode, waarbij ze verschillende diepte-interviews afneemt, het eigen perspectief van de jihadi’s serieus neemt. Ze maakt zo aannemelijk dat ze niet gek zijn maar bezig met een coherente combinatie van ideologie en praktijk, door haar ‘orthopraxis’ genoemd. Schuldgevoel over het eigen decadente leven in Nederland, dat werd gekenmerkt door crimineel winstbejag en/of drugsgebruik en zo schril afsteekt bij de noden van Syriërs, is daarbij een drijvende kracht. Alleen iets groots kan nog redding brengen.
Terrorisme laat zich volgens De Graaf samenvatten in vier R’en: revenge, renown, reaction en redemption oftewel wraak op de boze wereld, verlangen naar eigen roem, drift tot actie en hunkering naar boetedoening en vervolgens verlossing. Terroristen willen, kortom, martelaars worden.
Elke Weesjes deed onderzoek naar de ervaringen van degenen die, geboren tussen 1937-1952, opgroeiden in een communistisch nest in de slagschaduw van de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. Zij maakt duidelijk in welke emotionele achtbaan communisten en hun naasten gevangen zaten, nadat ze eerst hun vervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden overleefd, zich daarna vanwege hun consequent verzet mochten verheugen in grote populariteit, die echter binnen drie jaar omsloeg in afkeer en verdachtmakingen onder invloed van de Koude Oorlog. Met de Russische inval in Hongarije in 1956 als tragisch dieptepunt.
Tijdens haar stage bij het IISG, begeleid door Margreet Schrevel, kwam Weesjes in contact met de geschiedenis van het Nederlandse communisme en sprak met kinderen die grotendeels na de tweede wereldoorlog opgroeiden in een communistisch gezin. Zij raakte gefascineerd door deze tweede generatie, die een weg zocht tussen de loyaliteit en bewondering voor hun emotioneel verwonde communistische ouders, en de afweer en vijandschap vanuit de samenleving tegenover hun ouders die ook op dekinderen afstraalde.
Weesjes schreef eerder een Engelstalig proefschrift waarin ze de ervaringen van de ‘cradle-communist’, de kinderen van communisten in Nederland en Groot-Brittannië vergeleek. Op basis van een serie interviews met 38 kinderen van arbeidersleden van de Nederlandse en Britse communistische partij. Een relevante studie die inzicht biedt in hoe vooral de ervaringen van een Nazi-bezetting in Nederland, die in Engeland nimmer plaats vond, van invloed was op de verschillende omgang met en posities van communisten in beide landen. Daarna besloot Weesjes een in het Nederlands geschreven, meer toegankelijk boek te schrijven waarin ze zich richtte op de Nederlandse ervaringen. Dat is een goede keuze geweest, omdat het meer ruimte biedt om de uitspraken van haar gesprekspartners te plaatsen binnen hun levensloop en binnen de manier waarop in Nederland tijdens de Koude Oorlog werd omgegaan met het communisme.
Oral History bood haar de mogelijkheid om deze geschiedenis vanuit een niet-institutioneel perspectief (van het kind) te belichten. Relevant is dat zij na de eerste serie gesprekken, zo’n 20 jaar later terugkeerde naar een aantal gesprekspartners. Ze geeft aan dat deze toen meer ruimte hadden of beter in staat waren om kritisch terug te kijken, al zien we daar niet veel van terug in haar boek. Dat is een gemis, want het boek had aan kracht gewonnen wanneer Weesjes meer tegenstemmen had gemobiliseerd van toenmalige kinderen die zich – vroeger of later – distantieerden van het communistisch gedachtengoed en kritiek leverden op de opvoeding door hun communistische ouders.