Foto: Rose Mary Allen interviewt vrouw op Curaçao in de jaren 80.
Sinds de jaren 50 hebben visionaire pioniers zoals Paul Brenneker, Elis Juliana, Bòi Antoin en Rose Mary Allen zich gewijd aan het verzamelen van oral history interviews op de Nederlandse Caraïben. Deze interviews bevatten persoonlijke verhalen, tradities, liederen, spreekwoorden en taal van oudere generaties in dat gebied. Een deel van dit materiaal is gedigitaliseerd en toegankelijk voor een breed publiek, maar ook een groot deel bevindt zich nog op verouderde cassettebandjes en VHS-Tapes. Als dit materiaal niet snel gedigitaliseerd wordt, dreigen belangrijke verhalen binnen de geschiedenis verloren te gaan.
In nauwe samenwerking met Rose Mary Allen, Beeld en Geluid, DANS en het Nationaal Archief Curaçao, gaat het Knooppunt Sprekende geschiedenis in 2024 aan de slag met het digitaliseren, toegankelijk maken en presenteren van de oral history interviews die Rose Mary Allen afnam. Dit waardevolle materiaal, dat is opgenomen tussen 1980 en 1995, omvat interviews met mensen op de eilanden, migrerende gemeenschappen en (klein)kinderen van tot slaafgemaakten. Het vormt belangrijk bronmateriaal voor een diepgaande en gelaagde geschiedschrijving van de Caraïben en draagt bij aan de identiteitsvorming van huidige en toekomstige generaties.
Het project heeft als doel:
Met het project Storianan Skondi di Karibe streven we ernaar de verhalen van het verleden te behouden voor de toekomst. Door samen te werken, hopen we een brug te slaan tussen generaties, culturen en gemeenschappen, waarbij het rijke erfgoed van de Caraïben tot leven komt voor een nieuwe generatie.
Blijf onze website en sociale mediakanalen volgen voor meer informatie over het project, de voortgang en de betrokken partners.
Dit project wordt mede mogelijk gemaakt door het Stimuleringsfonds.
|
|
De laatste jaren hebben archeologen aangetoond dat ze kunnen helpen om dominante erfgoedverhalen te deconstrueren en nieuwe verhalen te ontwikkelen die genuanceerder zijn en gevoeliger voor zowel vroegere als huidige belanghebbenden en subalterne gemeenschappen. In deze studie werd materiële cultuur van opgegraven tot slaaf gemaakte dorpen, menselijke resten van opgegraven tot slaaf gemaakte begraafplaatsen en mondelinge geschiedenissen uit interviews met deelnemers gebruikt om alternatieve verhalen te construeren over de levenswijze van tot slaaf gemaakte mensen op de Nederlands-Caribische eilanden Curaçao, Sint-Eustatius en Sint-Maarten/St Maarten. Het gebruik van kwalitatieve gegevens in een thematische analyse vergemakkelijkte een genuanceerd begrip van veel aspecten van het leven van tot slaaf gemaakten en maakte vergelijkingen mogelijk tussen de eilanden en tussen de verschillende datasets, evenals tussen het studiegebied en andere regio’s van het Caribisch gebied en Amerika in bredere zin. Op elk eiland bood het onderzoek een perspectief dat ontbrak in de bestaande literatuur: op Sint Maarten/St Maarten toonde het bewijsmateriaal aan dat de tot slaaf gemaakte mensen hier zeer complexe spirituele, culturele en gemeenschappelijke levenswijzen hadden die nauw verbonden waren met het eilandlandschap; op Sint Eustatius toonde het bewijsmateriaal aan dat de tot slaaf gemaakte mensen hoge niveaus van stress ervoeren ondanks perioden van economische en materiële rijkdom; en op Curaçao toonde het bewijsmateriaal aan dat de sociale structuren van de Atlantische slavernij tot ver in de 20e eeuw bleven bestaan. Over het geheel genomen laat het onderzoek zien dat verhalen die slavernij in de Nederlandse Cariben als ‘mild’ beschrijven veel van de fysieke en psychologische aspecten van slavernij, waarvoor ruimschoots bewijs bestaat, hebben verwaarloosd. Het nieuwe verhaal dat hier wordt gepresenteerd is daarom belangrijk voor ons begrip van de Nederlands-Caribische erfenis en structuren van moderne slavernij, de ontwikkeling van eilandidentiteiten en positieve sociale en politieke verandering.