Wendy Janssen . De vrouwelijke held. In Wim Willems & Jaap de Moor
(red.), Het Einde van Indië: Indische Nederlanders tijdens de Japanse bezetting en de dekolonisatie.
Sdu Uitgeverij, 1995
Promotieonderzoek naar identificatieprocessen in een postkoloniale context; een onderzoek naar intergenerationele overdracht bij drie generaties vrouwen met een Indische achtergrond.
Wendy Janssen was promovendus bij het Belle van Zuylen Instituut voor Multiculturele Genderstudies waar Selma Leydessdorff directeur was. Ze wilde onderzoeken hoe narratieven binnen families worden doorgegeven, en hoe verschillende generaties kijken naar de ontvangst van hun familie in Nederland en de plek van de families in de maatschappij door de jaren heen. Vragen waren o.a.: Hoe word je gezien? Hoe zie je jezelf? En hoe ga je daar mee om?
De interviews gaan in op gebeurtenissen en ervaringen in de jaren 1920 – 1996.
Er wordt voornamelijk over Indonesië en Nederland gesproken. Thema’s zijn o.a. Tweede Wereldoorlog,
Indonesische revolutie, aankomst en ontvangst in Nederland, identiteit, Nederlandse maatschappij, positionering, aanpassing.
Beheer: De collectie wordt beheerd door Wendy Janssen.
Behoud: De collectie staat op cassettebandjes. Om de interviews duurzaam te bewaren voor de toekomst
is digitalisering en overdracht aan een e-depot gewenst.
Deelstudie 4: ‘Veteranen’
Momenteel in uitvoering door het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi)
In deze studie worden verschillende generaties binnen veteranenfamilies gevraagd naar de herinneringen, verhalen en beelden van de Tweede Wereldoorlog die bij hen leven, en hoe zij zelf vrijheid en onvrijheid beleven. Onderzocht wordt hoe herinneringen aan het oorlogsverleden van de (groot)ouder (veteraan) doorwerken in volgende generaties en hoe de collectieve maatschappelijke bekendheid en omgang met een bepaald oorlogsverleden invloed heeft op de herinneringen van de verschillende generaties.
Met de deelstudie Veteranen draagt het Nederlands Veteraneninstituut bij aan het meerjarige onderzoek van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, waarbinnen ook andere herinneringsgemeenschappen bevraagd worden.
Het onderzoeksproject ‘Oorlog en vrijheid in drie generaties’ loopt van 2021 tot 2025. Elk jaar worden er een of twee deelstudies uitgevoerd. In elke deelstudie staat een andere herinneringsgemeenschap centraal waarbinnen telkens vijf families worden geïnterviewd. De interviews beslaan drie verschillende generaties, naast de oorlogsgeneratie zelf wordt ook afzonderlijk met representanten uit de tweede en derde generatie gesproken.
Met deze studie wil het comité onderzoeken hoe herinneringen aan het oorlogsverleden van (groot)ouders doorwerkt in volgende generaties en hoe familieverhalen zich in de praktijk vormen.
Heeft de maatschappelijke bekendheid en collectieve omgang met een bepaald oorlogsverleden (bijvoorbeeld erkenning, ontkenning, verzwijgen of desinteresse) invloed op de herinneringen van de verschillende generaties en op de familieverhalen die worden doorgegeven? Beïnvloeden deze oorlogsherinneringen de opvattingen over of de beleving van vrijheid? En hoe positioneren de jongere generaties zich binnen dit herinneringslandschap?
Deelstudies
Deelstudie 1: ‘Arbeidsinzet’
Deelstudie 2: ‘Nederlands-Indië/Indonesië’
Momenteel in uitvoering
Deelstudie 3: ‘Roma en Sinti’
Momenteel in uitvoering
Deelstudie 5: ‘Joodse families’
Momenteel in voorbereiding
Deelstudie 1 – Arbeidsinzet
Naar schatting 500.000 tot 630.000 Nederlandse mannen werkten tijdens de Tweede Wereldoorlog verplicht in Duitsland. Tijdens deze Arbeitseinsatz werden burgers verplicht ingezet om de Duitse economie draaiende te houden, terwijl Duitse mannen in het leger dienden. Dwangarbeid is daarmee een deel van de geschiedenis waar veel Nederlandse families bij zijn betrokken. Toch is deze geschiedenis geen onderdeel van het Nederlandse, Europese, of mondiale collectieve geheugen. Daardoor is het aannemelijk dat het onderwerp niet leeft onder een breed publiek, maar wel binnen getroffen families.
Het is de vraag wat er onder die omstandigheden aan herinneringen binnen families voortleeft en wat de doorwerking is van de herinneringen tot in de derde generatie.
Het onderzoeksproject ‘Oorlog en vrijheid in drie generaties’ loopt van 2021 tot 2025. Elk jaar worden er een of twee deelstudies uitgevoerd. In elke deelstudie staat een andere herinneringsgemeenschap centraal waarbinnen telkens vijf families worden geïnterviewd. De interviews beslaan drie verschillende generaties, naast de oorlogsgeneratie zelf wordt ook afzonderlijk met representanten uit de tweede en derde generatie gesproken.
Met deze studie wil het comité onderzoeken hoe herinneringen aan het oorlogsverleden van (groot)ouders doorwerkt in volgende generaties en hoe familieverhalen zich in de praktijk vormen.
Heeft de maatschappelijke bekendheid en collectieve omgang met een bepaald oorlogsverleden (bijvoorbeeld erkenning, ontkenning, verzwijgen of desinteresse) invloed op de herinneringen van de verschillende generaties en op de familieverhalen die worden doorgegeven? Beïnvloeden deze oorlogsherinneringen de opvattingen over of de beleving van vrijheid? En hoe positioneren de jongere generaties zich binnen dit herinneringslandschap?
Aankomende deelstudies
Deelstudie 2: ‘Nederlands-Indië/Indonesië’
Momenteel in uitvoering
Deelstudie 3: ‘Roma en Sinti’
Momenteel in uitvoering
Deelstudie 4: ‘Veteranen’
Momenteel in uitvoering door het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi)
Deelstudie 5: ‘Joodse families’
Momenteel in voorbereiding
Jarenlang lag de nadruk in Herinneringscentrum Kamp Westerbork op de periode 1939 – 1934 en de overgang naar het kamp als interneringskamp. Eind jaren 1990 vindt er een kentering gaande. Het uitgangspunt wordt de gehele geschiedenis van de plek. Er komt onder andere meer aandacht voor de Indische periode 1950 – 1951 en de Molukse periode 1951 – 1971. Ook wordt het steunpunt Gastsprekers (gefinancierd door het ministerie van
VWS) ondergebracht bij het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Sommige gastsprekers zijn geïnterneerde of krijgsgevangene geweest tijdens de Tweede Wereldoorlog in Indonesië. Een deel hiervan heeft objecten die in verschillende kampen zijn gebruikt geschonken aan Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Naar aanleiding van die schenkingen zijn zij geïnterviewd over het gebruik van de objecten en hun levensverhalen.
De interviews gaan in op gebeurtenissen en ervaringen in de jaren 1940 – 1950.
Er wordt voornamelijk over Indonesië, Sulawesi, Nederland en Nieuw-Guinea gesproken. Thema’s zijn o.a. Tweede Wereldoorlog, Indonesische revolutie, levensverhaal, verwerkingskunst, interneringskamp, repatriëringskamp, ganzenbord, zeemleer.
Beheer: De collectie wordt beheerd door Herinneringscentrum Kamp Westerbork.
Toegang: De collectie is beperkt openbaar. Voor het gebruik van de interviews voor onderzoeks- en educatieve doeleinden is het noodzakelijk vooraf toestemming aan te vragen bij het Herinneringscentrum Kamp Westerbork.
De transcripten kunnen worden opgestuurd. De interviews zijn enkel op locatie te beluisteren.
Behoud: De collectie is gedigitaliseerd en deels duurzaam opgeslagen bij een e-depot.
Database/inventaris: In ontwikkeling, in 2025 toegankelijk voor publiek
Geluidsdrager: Digitale audiobestanden, vanaf 2010 videobestanden
Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen (1910-1950) : tweehonderd gesprekken samengevat
Uitgever: Stichting Natuurpublicaties Limburg
ISBN: 9789074508087
In de Belgisch-Limburgse Kempen heeft Joël Burny aan oudere bewoners gevraagd naar de manier waarop zij in de eerste helft van de twintigste eeuw omgingen met hun landschap. Zijn onderzoek laat zien dat traditionele inzichten vaak niet kloppen voor dit specifieke gebied. De nieuwe inzichten moeten meer houvast bieden bij het bepalen van de huidige beheersvorm, die veel meer gestoeld zou moeten zijn op historisch correcte referenties.
Het boek is een samenvatting van een grote reeks gesprekken die met 96 oudere inwoners in de Belgisch-Limburgse Kempen zijn gevoerd. Deze gesprekken gingen over het traditionele gebruik van heiden en beekdalgraslanden, waardoor er een beeld is ontstaan van het functioneren van het landschap in het begin van de 20e eeuw. Dit is de periode vóór de mechanisatie van de landbouw en vóór het grootschalige gebruik van stikstofrijke mest.
Uit de gesprekken zijn details over het historische gebruik van het landschap bekend geworden die anders verloren gegaan zouden zijn. Het gaat om werkzaamheden van boeren in de eerste helft van de 20e eeuw met betrekking tot waterlopen, beekdalgraslanden, vloeiweiden, droge en vochtige heiden en visvijvers.
Sarnami Hindostani 1920–1960: Worteling, identiteit en gemeenschapsvorming in Suriname, volume 1.
Gharietje G. Choenni & Chan E.S. Choenni
Amsterdam: KIT Publishers, 2012
De Stichting Lalla Rookh Diaspora heeft dit boek uitgegeven om tekortkomingen in de kennis van de geschiedenis van de Surinaamse Hindustanen (Oost-Indiërs) te verhelpen.
Het inleidende hoofdstuk van het boek behandelt het vertrek van de Hindustanen uit India, hun leven op de plantages, hun numerieke groei, hun vooruitgang tussen 1920 en 1960 en de ontwikkeling van het Sarnámi (een taalvariant van het Hindi). Een hoofdstuk getiteld “Zich vestigen en wortelen” vertelt vervolgens over de ontwikkelingen die plaatsvonden na de contractperiode, toen de Hindustanen kleine eigen dorpen stichtten in de buurt van hun rijstvelden. De ontberingen van het landbouwleven worden beschreven, evenals de ijver en het doorzettingsvermogen van de kolonisten. Het volgende hoofdstuk is gewijd aan transport en vertelt hoe veel Hindustanen na verloop van tijd actief werden als voerman, vrachtwagenchauffeur en buschauffeur. Het vierde hoofdstuk gaat over de differentiatie die plaatsvond toen de kinderen van de rijstboeren ondernemers en ambachtslieden werden en later ook overheidsfunctionarissen.
Hoofdstuk 5 gaat over huisvesting. Het schildert de ontwikkeling van de plantagebarakken naar de eenvoudige woningen in de dorpen en uiteindelijk naar de prachtige stadswoningen van Paramaribo. Het beschrijft ook de medische zorg die de Hindustanen kregen. Hoofdstuk 6 bespreekt de ontwikkelingen in het onderwijs. Hier wordt aandacht besteed aan de verslechtering van de positie van vrouwen in de derde generatie in Suriname. De terugval werd een halt toegeroepen toen latere generaties vrouwen beter opgeleid werden. Ook de positie van homoseksuele mannen en lesbiennes komt in dit hoofdstuk aan bod. Het laatste hoofdstuk, dat zich richt op het gezinsleven, schildert de ontwikkeling van het gezamenlijke gezin en het verdwijnen ervan na de Tweede Wereldoorlog en bespreekt Hindoestaanse kleding, sieraden, tatoeages, voedsel en identiteitskenmerken.
Deze zeven hoofdstukken worden afgewisseld met literaire portretten van zeven ouderen, van wie een aantal nu in Nederland woont, die herinneringen ophalen aan hun leven in Suriname in het verleden.
Tachtig diepte-interviews met oudere Hindoestanen die zowel in Suriname als in Nederland wonen, vormen de belangrijkste bron van dit boek. De gegevens die zij opleveren zijn vervolgens gecheckt in andere (veelal schriftelijke) bronnen. Een redelijk aantal Hindustanen zegt bijvoorbeeld dat de Oost-Indiërs nooit om hulp hebben gevraagd bij de sociale zekerheid van de overheid, maar de archieven van deze instellingen bewijzen dat dit overdreven is (pp. 16-17). De mondelinge informatie wordt dus niet blindelings geaccepteerd, maar kritisch geëvalueerd. Choenni en Choenni noemen hun methode triangulatie, wat betekent dat ze geprobeerd hebben een betrouwbaar beeld van de situatie te krijgen door verschillende soorten bronnen te raadplegen. Daarom past deze studie in de recente trend onder historici om aandacht te besteden aan mondelinge geschiedenis als een belangrijke aanvulling op de geschreven bronnen die voornamelijk zijn samengesteld door de schrijvende elite en door de mensen die het land besturen. Je zou kunnen zeggen dat orale geschiedenis de geschiedenis van de onderdrukten is, en dat is zeker iets dat opduikt in het materiaal van dit boek. Het staat vol met verhalen over de ontberingen die de mensen in India leden nog voor hun transport naar de Caraïben, de onderdrukking op de plantages, de armoede en het gebrek aan medische zorg in de eerste jaren op de plantages en in de nieuwe nederzettingen, en de discriminatie van Hindoestanen door de andere bevolkingsgroepen van het land.
Ondanks de verdiensten van het boek, zorgt de slordige schrijfstijl voor veel onnauwkeurigheden. De auteurs schrijven bijvoorbeeld dat Columbus Suriname ontdekte (p. 37), wat niet waar is. Ook zijn er veel spelfouten of vreemd geschreven Nederlandse woorden, zoals hindoeïsme in plaats van hindoeïsme. Andere fouten hadden voorkomen kunnen worden als de nodige academische literatuur was geraadpleegd; van mensen met de titel maharaj wordt gezegd dat ze chattri’s zijn (p. 645), terwijl het in werkelijkheid Brahmanen zijn (Clarke 1967:178-80). En een beschrijving van de ontwikkeling van de hindoeïstische literaire traditie (p. 434) is gekleurd door de opvattingen van enkele hindoeïstische religieuze experts, maar wijkt af van de bevindingen van gezaghebbend onderzoek over het onderwerp. Deze fouten weerspiegelen een gebrek aan betrokkenheid bij academische velden buiten de sociale wetenschappen.
Aantal interviews: 15
Transcripties: voor een deel van de interviews
Opslag: op termijn
Afstudeeronderzoek naar de verhalen van nazaten van de (groot-)vaders met een beladen oorlogsverleden.
Analyse van verschillende representatievormen waarin betrokken respondenten hun familiale oorlogsgeschiedenis hebben doorverteld en de betekenis hiervan voor hun familieherinnering en in het publiek domein.
Aantal interviews: 248
Op termijn online en in de studiezaal
In de komende jaren wordt een groot deel van het archief, met de steun van het Mondriaanfonds, gedigitaliseerd, beschreven en gepubliceerd op hetutrechtsarchief.nl en volksbuurtmuseum.nl. De collectie wordt in langdurige bruikleen gegeven aan Het Utrechts Archief, waar de originelen worden opgenomen in de depots. Daarnaast worden de stukken raadpleegbaar voor onderzoekers via de studiezaal.
Foto: Groepsportret van vijf bewoners uit Wijk C te Utrecht, die allen een bijnaam hebben, v.l.n.r.: Louis Bronius (‘De Sponzenduiker’), de heer Bontrop (‘De Kruk’), Jacobus Broekman (‘Kobus de Fots’), Johannes van den Oudenalder (‘Hannes de Kokkel’) en Piet A. Roomenburg (‘Piet de Brommert’). Circa 1930.
Bekijk het origineel
Verhalen van veteranen die in voormalig Nederlands-Indië zijn ingezet (1941-1950) uit de Interviewcollectie Nederlandse Veteranen vormen een belangrijke bron voor dit onderzoek, samen met militair-historische en sociaalwetenschappelijke literatuur.