Oudere Indonesiërs en Chinees-Indonesiërs in Yogyakarta
Het kunstproject Indonesische Portretten van Martin van den Oever, Petra Timmer en Jos Janssen is tot stand gekomen in het kader van het onderzoeksprogramma Van Indië tot Indonesië van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Het bestaat uit twee delen. Dit deel bestaat uit interviews met oudere Indonesiërs in Yogyakarta, die Nederlands hebben geleerd tijdens de koloniale tijd.
De interviews gaan in op gebeurtenissen en ervaringen in de jaren 1920 – 2006.
Er wordt voornamelijk over Nederland en Indonesië gesproken. Thema’s zijn o.a. Tweede Wereldoorlog, Japanse bezetting, angst, band met de Nederlandse taal en Nederland, jeugd, Indonesische revolutie, scholing, Japanse taal.
De collectie is beperkt openbaar. Bij interesse kan contact opgenomen worden met Jos Janssen.
De collectie staat op DV-tapes. Om de interviews duurzaam te bewaren voor de toekomst is digitalisering en overdracht aan een e-depot gewenst.
Wendy Janssen . De vrouwelijke held. In Wim Willems & Jaap de Moor (red.), Het Einde van Indië: Indische Nederlanders tijdens de Japanse bezetting en de dekolonisatie.
Sdu Uitgeverij, 1995
Promotieonderzoek naar identificatieprocessen in een postkoloniale context; een onderzoek naar intergenerationele overdracht bij drie generaties vrouwen met een Indische achtergrond.
Wendy Janssen was promovendus bij het Belle van Zuylen Instituut voor Multiculturele Genderstudies waar Selma Leydessdorff directeur was. Ze wilde onderzoeken hoe narratieven binnen families worden doorgegeven, en hoe verschillende generaties kijken naar de ontvangst van hun familie in Nederland en de plek van de families in de maatschappij door de jaren heen. Vragen waren o.a.: Hoe word je gezien? Hoe zie je jezelf? En hoe ga je daar mee om?
De interviews gaan in op gebeurtenissen en ervaringen in de jaren 1920 – 1996.
Er wordt voornamelijk over Indonesië en Nederland gesproken. Thema’s zijn o.a. Tweede Wereldoorlog, Indonesische revolutie, aankomst en ontvangst in Nederland, identiteit, Nederlandse maatschappij, positionering, aanpassing.
Beheer: De collectie wordt beheerd door Wendy Janssen.
Behoud: De collectie staat op cassettebandjes. Om de interviews duurzaam te bewaren voor de toekomst is digitalisering en overdracht aan een e-depot gewenst.
Sarnami Hindostani 1920–1960: Worteling, identiteit en gemeenschapsvorming in Suriname, volume 1.
Gharietje G. Choenni & Chan E.S. Choenni
Amsterdam: KIT Publishers, 2012
De Stichting Lalla Rookh Diaspora heeft dit boek uitgegeven om tekortkomingen in de kennis van de geschiedenis van de Surinaamse Hindustanen (Oost-Indiërs) te verhelpen.
Het inleidende hoofdstuk van het boek behandelt het vertrek van de Hindustanen uit India, hun leven op de plantages, hun numerieke groei, hun vooruitgang tussen 1920 en 1960 en de ontwikkeling van het Sarnámi (een taalvariant van het Hindi). Een hoofdstuk getiteld “Zich vestigen en wortelen” vertelt vervolgens over de ontwikkelingen die plaatsvonden na de contractperiode, toen de Hindustanen kleine eigen dorpen stichtten in de buurt van hun rijstvelden. De ontberingen van het landbouwleven worden beschreven, evenals de ijver en het doorzettingsvermogen van de kolonisten. Het volgende hoofdstuk is gewijd aan transport en vertelt hoe veel Hindustanen na verloop van tijd actief werden als voerman, vrachtwagenchauffeur en buschauffeur. Het vierde hoofdstuk gaat over de differentiatie die plaatsvond toen de kinderen van de rijstboeren ondernemers en ambachtslieden werden en later ook overheidsfunctionarissen.
Hoofdstuk 5 gaat over huisvesting. Het schildert de ontwikkeling van de plantagebarakken naar de eenvoudige woningen in de dorpen en uiteindelijk naar de prachtige stadswoningen van Paramaribo. Het beschrijft ook de medische zorg die de Hindustanen kregen. Hoofdstuk 6 bespreekt de ontwikkelingen in het onderwijs. Hier wordt aandacht besteed aan de verslechtering van de positie van vrouwen in de derde generatie in Suriname. De terugval werd een halt toegeroepen toen latere generaties vrouwen beter opgeleid werden. Ook de positie van homoseksuele mannen en lesbiennes komt in dit hoofdstuk aan bod. Het laatste hoofdstuk, dat zich richt op het gezinsleven, schildert de ontwikkeling van het gezamenlijke gezin en het verdwijnen ervan na de Tweede Wereldoorlog en bespreekt Hindoestaanse kleding, sieraden, tatoeages, voedsel en identiteitskenmerken.
Deze zeven hoofdstukken worden afgewisseld met literaire portretten van zeven ouderen, van wie een aantal nu in Nederland woont, die herinneringen ophalen aan hun leven in Suriname in het verleden.
Tachtig diepte-interviews met oudere Hindoestanen die zowel in Suriname als in Nederland wonen, vormen de belangrijkste bron van dit boek. De gegevens die zij opleveren zijn vervolgens gecheckt in andere (veelal schriftelijke) bronnen. Een redelijk aantal Hindustanen zegt bijvoorbeeld dat de Oost-Indiërs nooit om hulp hebben gevraagd bij de sociale zekerheid van de overheid, maar de archieven van deze instellingen bewijzen dat dit overdreven is (pp. 16-17). De mondelinge informatie wordt dus niet blindelings geaccepteerd, maar kritisch geëvalueerd. Choenni en Choenni noemen hun methode triangulatie, wat betekent dat ze geprobeerd hebben een betrouwbaar beeld van de situatie te krijgen door verschillende soorten bronnen te raadplegen. Daarom past deze studie in de recente trend onder historici om aandacht te besteden aan mondelinge geschiedenis als een belangrijke aanvulling op de geschreven bronnen die voornamelijk zijn samengesteld door de schrijvende elite en door de mensen die het land besturen. Je zou kunnen zeggen dat orale geschiedenis de geschiedenis van de onderdrukten is, en dat is zeker iets dat opduikt in het materiaal van dit boek. Het staat vol met verhalen over de ontberingen die de mensen in India leden nog voor hun transport naar de Caraïben, de onderdrukking op de plantages, de armoede en het gebrek aan medische zorg in de eerste jaren op de plantages en in de nieuwe nederzettingen, en de discriminatie van Hindoestanen door de andere bevolkingsgroepen van het land.
Ondanks de verdiensten van het boek, zorgt de slordige schrijfstijl voor veel onnauwkeurigheden. De auteurs schrijven bijvoorbeeld dat Columbus Suriname ontdekte (p. 37), wat niet waar is. Ook zijn er veel spelfouten of vreemd geschreven Nederlandse woorden, zoals hindoeïsme in plaats van hindoeïsme. Andere fouten hadden voorkomen kunnen worden als de nodige academische literatuur was geraadpleegd; van mensen met de titel maharaj wordt gezegd dat ze chattri’s zijn (p. 645), terwijl het in werkelijkheid Brahmanen zijn (Clarke 1967:178-80). En een beschrijving van de ontwikkeling van de hindoeïstische literaire traditie (p. 434) is gekleurd door de opvattingen van enkele hindoeïstische religieuze experts, maar wijkt af van de bevindingen van gezaghebbend onderzoek over het onderwerp. Deze fouten weerspiegelen een gebrek aan betrokkenheid bij academische velden buiten de sociale wetenschappen.
Education in St. Maarten from 1954 to 2000 – An Oral History Account
Milton George
ISBN: 978-1-4438-8892-9
Cambridge Scholars Publishing, 2016
Semper Progrediens – A Story of the Coming of Age of Education in St. Maarten (1954 – 2000)
KU Leuven, 2013
Dit boek verhaalt over de ontwikkeling van het onderwijs in Sint Maarten tussen 1954 en 2000, door de ervaringen van de hoofdpersonen aan te boren en hen een stem te geven in het vastleggen van hun eigen geschiedenis. Als zodanig geeft het een stem aan postkoloniale subjecten, die vaak worden overgeslagen of vergeten door de meeste traditionele historici, en daardoor stemloos worden gemaakt. Het werk is gebaseerd op zowel schriftelijke als mondelinge geschiedenis, waaronder interviews met belangrijke onderwijsmedewerkers, oud-leerlingen en ouders. Op deze manier wordt het algemene kader van het onderwijs op Sint Maarten beschreven binnen de juridische ruimte van het Koninkrijk der Nederlanden.
Het eerste deel van het boek behandelt de Nederlandse Antillen in het algemeen en Sint Maarten in het bijzonder, waarbij de effecten van de slavernij en de gevolgen ervan worden onderzocht. Zowel voor als na de herstructurering van het Koninkrijk der Nederlanden in 1954 werd het onderwijs voornamelijk vormgegeven door de verschillende religieuze denominaties op het eiland. Na verloop van tijd ontwikkelde het onderwijssysteem van Sint Maarten zich van een bijna onbestaande entiteit tot een goed gestructureerd systeem, dat sterk leek op het onderwijskader in Nederland, de voormalige koloniale overheerser.
Deel twee geeft de reacties weer van de respondenten op verschillende kwesties met betrekking tot het onderwijs in Sint Maarten. Het was pas nadat lokale Sint Maarten studenten leraren werden, dat onderwerpen over het eiland hun plaats vonden in het curriculum. Ook al kostte het wat tijd om Sint Maarten in het curriculum te integreren, de mensen hadden (en hebben nog steeds) niet het gevoel dat het onderwijs hen in de steek heeft gelaten. Pas nu beginnen ze zich af te vragen of en in hoeverre scholen in staat waren en zijn om jongeren positief te beïnvloeden. In het verleden geloofden ze dat onderwijs – hoe vreemd het curriculum ook was – hen daadwerkelijk hielp om een plek in de wereld te vinden.
Na bestudering van zowel geschreven als mondelinge bronnen concludeert het boek dat het wapen van Sint Maarten representatief is voor zijn bevindingen over onderwijs op dit eiland: Semper progrediens – “Altijd vooruitgaan”. Het onderwijs op Sint Maarten is vooruitgegaan zonder radicale breuken te vertonen.
Dr. Milton George is geboren in Suriname en heeft gewoond en gewerkt in Sint Maarten, Nederland, Londen, België en Oman. Zijn onderzoeksinteresses en publicaties omvatten onderwijs, religie, taalkunde en de sociologie van het Caribisch gebied. Daarnaast heeft hij ook verschillende vrijwilligersprojecten in India, Ethiopië en Egypte gecoördineerd en eraan deelgenomen.